Het Heilige-Geestcollege vanaf de stichting tot de opheffing van de Oude universiteit (1445-1797). Aflevering 5
(Feuilleton gebaseerd op mijn eindwerk voor de cursus toeristische gids 1997-1998)
Wie op zoek is naar materiële sporen van de vroegste periode van het Heilige-Geestcollege, zal van een kale reis thuiskomen. Van de oudste gebouwen is er niets zichtbaars overgebleven. Ik kan alleen aanduiden waar de gebouwen zich bevonden. De ligging in de stad en de situering ten opzichte van andere gebouwen zoals de hal, de pedagogieën en andere colleges, is ook belangrijk.
De oude brouwerskamer “Hollant” aan de hoek van de Hevelstraat en de Prooststraat was in het begin van de vijftiende eeuw eigendom van Everardus Verenbruden. In 1409 werd ze gekocht door de brouwer Henricus Coninc die de brouwerij uitbreidde met een huis en een hof in de Hevelstraat en met een aanpalend terrein in de Prooststraat. Dit geheel kwam in 1425 in handen van Lodewijk de Ryke. In 1445 gaf deze het terrein zijn nieuwe bestemming en stichtte hij het Heilige-Geestcollege. Het oorspronkelijke huis zou pas een eeuw later verdwijnen.
Rond 1462 werd het college uitgebreid met de overige bezittingen van Lodewijk de Ryke. Het belangrijkste deel kocht hij in 1412 van Jacobus Verenbruden. Dat bestond uit een stenen huis, een schuur, een boomgaard, een waterput, een open plaats naast de brouwerskamer, terreinen in de Hevelstraat en een doorgang naar de Boogaardstraat (nu Sint-Antoniusberg, ook Capellenberg genoemd). Eerder had Lodewijk de Ryke nog eigendommen in de Hevelstraat aangekocht: in 1418 een klein huis met een tuin, in de periode van 1421 tot 1425 een huis met een tuin en een wijngaard, en in 1446 nog een huis met tuin en wijngaard en het huis “Opde Treppekens” gelegen tussen de eerder gekochte eigendommen. Zo verkreeg Lodewijk de Ryke een domein dat zich in de Hevelstraat uitstrekte van het huis Meynaert aan de hoek van de Grote Markt (nu Oude Markt) en Crabbendyck, een straatje dat aan de hoek van de Hevelstraat en de Grote Markt begon en in de Capellenberg (Boogaardstraat) uitmondde. Dit straatje verdween bij de bouw van het Drievuldigheidscollege.
Het stenen huis van de Ryke in de Prooststraat werd vanaf 1462 het hoofdgebouw van het Heilige-Geestcollege. De pedel van de theologische faculteit woonde in een van de huizen in de Hevelstraat. De brouwerij bleef tot in de zestiende eeuw in functie.
Aan de hoek van de Boogaardstraat en de Prooststraat lag het huis Meldert. Aan het begin van de vijftiende eeuw was dit nog eigendom van Egidius de Ryke, vermoedelijk een oom van Lodewijk. In 1450 was het in het bezit van Egidius’ zoon Johannes, kanunnik in Luik, die het omwille van geldproblemen moest verkopen aan Libert, Heer van Meldert. Het huis paalde zijdelings aan de schuur van Lodewijk de Ryke. In 1513 liet de Catharina Pynnock, weduwe van Libert van Meldert, het huis over aan het college om er de ambtswoning van de president in te vestigen.
Aan de Prooststraat lagen tussen de eigendommen van de Ryke en het huis Meldert nog twee huizen: “den Uyl” en “’t Blauwe Schaep”. Deze huizen werden in de zestiende eeuw door het college opgekocht. In 1513 installeerde Lucas Walteri zich als president in het huis Meldert. Na zijn dood werd het grondig hersteld.
In 1523 werd de brouwerskamer Hollant met het huis van de Ryke verbonden door een grote middenvleugel met traptoren. Hierdoor werd de binnenplaats gescheiden van de tuin. In dit deel werden de disputen georganiseerd. In 1532 werden er glasramen in geplaatst. Deze verbouwingen werden betaald met gelden verkregen door de stichting van de Antwerpse koopman Cornelius Braen. In 1614 werd het huis van de Ryke vervangen door een nieuw reftergebouw.
Het Heilige-Geestcollege dat begonnen was met een hoekhuis was in honderd jaar tijd uitgegroeid tot een aaneensluitend gebouwencomplex, gelegen op wandelafstand van de universiteitshal. In de volgende jaren zouden zich nog enkele belangrijke colleges, onder andere het Pauscollege en het Atrechtcollege, en een van de vier pedagogieën, het Varken, in deze buurt vestigen.
Wat we nu waarnemen is grotendeels tot stand gekomen in de achttiende eeuw. Door opeenvolgende verbouwingen drukten verschillende presidenten hun stempel op de geschiedenis van hun college.
Niet alleen het Heilige-Geestcollege, maar de gehele universiteit kende een gedaanteverwisseling in de achttiende eeuw. Leuven en haar hogeschool werden toen gekenmerkt door een opvallende bouwwoede. Na enkele eeuwen van oorlogvoering kwam de samenleving tot rust en kenden onze streken een periode van economische heropbloei. De bouwnijverheid werd nog eens extra gestimuleerd door het invoeren van de amortisatiedecreten waarmee de overheid een halt wou toeroepen aan de uitbreiding van de gronden in handen van de dodehandsinstellingen zoals de universiteit en de kloosters. Aangezien de universiteit niet meer kon investeren in gronden, stak ze haar geld in verbouwingen en verfraaiingen van haar oude gebouwen.
Tot 1944 had het Heilige Geestcollege een grote witte voorgevel, zoals nog te zien is op oude foto’s. Helaas is dit imposante front verloren gegaan tijdens de bombardementen in mei 1944. Bij de wederopbouw moest men rekening houden met een veranderde rooilijn en werd het poortgedeelte naar achter geschoven en is de binnenkoer kleiner geworden. Ook de twee arcadengalerijen in de Naamsestraat zijn een gevolg van deze aanpassing.
De eerste grote verbouwing gebeurde al in de zestiende eeuw toen de nieuwe middenvleugel met traptoren werd gebouwd tussen het woonhuis van Lodewijk de Ryke en de brouwerskamer Hollant. In deze vleugel vonden de zaterdagdisputen plaats. In 1614 werd op de plaats van het woonhuis een nieuwe refter gebouwd. Willem De Smet (Guilielmus Fabricius) was toen president.
Tussen 1721 en 1731 werd de rechtervleugel gebouwd. De werken begonnen in opdracht van president Parmentier en werden voltooid onder het presidentschap van zijn opvolger Stoupy. In deze vleugel werden de kapel en slaapplaatsen ondergebracht. Typerend voor deze vleugel is de zuilenpartij met Palladio-motief.
De poortvleugel werd gebouwd in 1727. Dit wordt bevestigd door het (nu verdwenen) chronogram aan de binnenzijde van de poort “praesIDIo spIrItI canCtI ConsUrreXIMUs”.
Aan de straatkant werd de poort bekroond met een bovenstuk waarop twee engelenfiguren met de vinger wijzen naar het inmiddels verdwenen opschrift: “COLLEGIUM THEOLOGORUM SUB TUTELA SPIRITUS SANCTI FUNDATUM ANNO MCCCCXLII”. Het centrale topstuk in de vorm een duif verdween tijdens de Franse Revolutie. De poort werd bij de heropbouw gerecupereerd.
De rechtervleugel en de poortvleugel werden ontworpen door Jean-André Anneessens (1687-1754) die als hofarchitect werkzaam was op de Hofberg in Brussel en in de hertogelijke residentie van Tervuren. Hij ontwierp ook de voorgevel van het Luikse prinsbisschoppelijke paleis (1737) en werkte mee aan de verbouwingen van de abdij van Grimbergen (1710-1715).
In 1769 liet president Van der Auwera een vleugel bijbouwen aan de Collegeberg. Dit gedeelte heeft nog dienst gedaan als woning van de rector. In dezelfde periode werd de linkervleugel doorgetrokken tot aan de straat.
De laatste grote bouwwerken gebeurden onder het mandaat van de laatste president van het oude Heilige-Geestcollege, Jan-Frans Van De Velde. Hij liet de zestiende-eeuwse vleugel met traptoren afbreken en vervangen door een nieuwe middenvleugel in Lodewijk-XVI-stijl. Ook de inrichting van de gebouwen werd nog verdergezet. Zo kreeg de kapel nog een nieuw orgel.
Ondanks de verschillende bouwperiodes geven de gebouwen rond de binnenkoer toch een gevoel van eenheid. We moeten daarbij wel in het achterhoofd houden dat we hier kijken naar een reconstructie.