Het Heilige-Geestcollege vanaf de stichting tot de opheffing van de Oude universiteit (1445-1797). Aflevering 4
(Feuilleton gebaseerd op mijn eindwerk voor de cursus toeristische gids 1997-1998)
Als belangrijk college van een belangrijke faculteit speelde het Heilige-Geestcollege een belangrijke rol in de discussies binnen de kerk vanaf zijn stichting tot de opheffing van de universiteit aan het einde van de achttiende eeuw.
In de eerste plaats had je de disputen. Deze oefeningen in theologisch discussiëren waren openbare debatten die druk werden bijgewoond en waar de theologische faculteit haar studenten gebruikte om de standpunten van de faculteit te verwoorden en te bediscussiëren. Deze disputen stonden onder leiding van de president. Het was dan ook hij die bepaalde wat aan bod kon komen en wat niet. Je kan gerust stellen dat de president van het Heilige-Geestcollege een belangrijk opiniemaker was en een gezagsvolle stem in het theologisch debat, dat tijdens het Ancien Régime ook het alledaagse leven beïnvloedde.
In de zestiende eeuw speelden enkele van de eerste presidenten een belangrijke rol in de discussies rond het humanisme en het opkomend protestantisme. Zo was Maarten van Dorp aanvankelijk een overtuigd humanist maar veranderde hij volledig van mening als hij president werd van het Heilige-Geestcollege. Hij distantieerde zich uitdrukkelijk van zijn vriend Erasmus en zal met deze heftig discussiëren via brieven. Een belangrijk thema is de wenselijkheid van een nieuwe Bijbelvertaling. Dorpius verdedigde vurig de officiële Vulgaatvertaling en beriep zich hiervoor op het gezag van de concilies. Naar het einde van zijn loopbaan toe, wanneer hij geen president meer was van het Heilige-Geestcollege, veranderde Dorpius nog eens van standpunt en werd hij opnieuw een overtuigd Erasmiaan.
Zijn opvolger als president van het Heilige-Geestcollege, Ruardus Tapper was een van de meest gezaghebbende theologen die het officiële standpunt van de paus en de katholieke kerk verwoordden en beschermden. In zijn belangrijkste werk, de Explicationes Articulorum, weerlegde hij in 59 – later teruggebracht tot 39 – geloofsartikelen de stellingen van Luther. In het dagelijkse leven zou hij als inquisiteur-generaal van de Nederlanden een actieve rol spelen in de bestrijding van het protestantisme. Ruardus Tapper was hiermee de koploper in een lange reeks van presidenten van het Heilige-Geestcollege die zich zouden opwerpen als verdedigers van het hoogste kerkelijke gezag.
Naar het einde van de zestiende eeuw raakte de theologische faculteit in een conflict verwikkeld met de Jezuïeten. In feite ging dit conflict eerder om de verdediging van de eigen privileges dan om fundamentele geloofspunten. De Leuvense theologen wouden absoluut verhinderen dat de nieuwkomers zelf colleges zouden oprichten en daar filosofie en theologie zouden onderwijzen. Mede met de steun van de paus kon de universiteit de concurrentie buitenhouden.
In de zeventiende eeuw werd de theologische faculteit het strijdtoneel van een heftige woordenstrijd tussen twee stromingen binnen het theologische denken: het strenge Augustinianisme tegenover het meer gematigde pragmatische humanisme van onder andere de Jezuïeten. Aangezien binnen de theologische faculteit een sterke augustiniaanse stroming actief was, eerst rond de figuur van Michel de Bay en zijn Baianisme en later rond Cornelius Jansenius wiens ideeën na zijn dood zouden uitgewerkt worden door de Jansenisten, kwamen ook in deze conflicten de theologische faculteit en de jezuïeten tegenover elkaar te staan.
Naar het einde van het Ancien Régime werd de theologische faculteit nog een keer verdeeld door een theologische-politieke tegenstelling. Toen stonden de jozefisten tegenover de ultramontanen. Deze laatsten verdedigden zeer heftig het gezag van de paus en verzetten zich met hand en tand tegen elke inmenging van de wereldse overheid, verpersoonlijkt door de keizer-koster Jozef II. Het belangrijkste strijdpunt van de ultramontanen was de oprichting van het Seminarie-Generaal waarmee de keizer de kerk wou moderniseren door de priesteropleiding aan te pakken. Dit verzet van de kerk zou uitmonden in de Brabantse omwenteling, de opstand in de Zuidelijke Nederlanden tegen de Oostenrijkse keizer die geleid heeft tot het kortstondige bestaan van de Verenigde Nederlandse Staten.
Blijkbaar was het Ancien Régime echt oud geworden en was de strijd om het behoud van de middeleeuwse privileges een verloren strijd. Dat moest ook de laatste president van het Heilige-Geestcollege aan de Oude Universiteit, Jan-Frans Van de Velde, ondervinden: de Franse Revolutie maakten zijn strijd om de rechten van de Oude Universiteit te verdedigen, nutteloos.
De splitsing van het Heilige-Geestcollege
Door het aanzien dat het Heilige-Geestcollege kende, kon het genieten van steeds meer schenkingen en beursstichtingen. Daardoor werd het mogelijk de instelling te splitsen in een Klein en een Groot Heilige Geestcollege. Het kleine Heilige-Geestcollege werd gehuisvest in het Huis Meldert, het huis dat Catharina Pynnock, weduwe van Libert, Heer van Meldert, aan de theologische faculteit had gelegateerd om er de woning van de President van het Heilige-Geestcollege van te maken. Bij de splitsing werd ook het Huis Lombaerts aan het klein college toegewezen. Dit lag op de Booghaerstraete (de huidige Sint-Antoniusberg) achter het domein van Meldert. De huizen “den Uyl” en “het Blauwe Schaap”, gelegen tussen het huis Hollant, oorspronkelijk eigendom van Lodewijk de Ryke, en het huis Meldert werden ook over de twee colleges verdeeld worden.
Elk college kreeg een president en een eigen beheer hoewel het toezicht in handen bleef van de theologische faculteit. De splitsing werd volledig in 1790 wanneer ook de beurzen en de stichtingen verdeeld werden: het groot college kreeg twee derden, het klein college één derde. Het klein college werd in de loop van de achttiende eeuw volledig herbouwd.
Voor het klein college betekende de Franse overheersing het definitieve einde. Bij de opheffing van de universiteit kwam het klein college in handen van de Fransen en deed het enkele jaren dienst als herberg. In 1805 (of 1807) kwam het in handen van een houthandelaar, Guillaume Goyens en in 1810 werd het gedeeltelijk afgebroken en omgevormd tot woningen. In de achttiende eeuw kwam het in handen van Willem Roberti, notaris. Eén van zijn nazaten is nog altijd als notaris actief. Het huidige gebouw werd na de verwoesting tijdens de Tweede Weredloorlog in 1950 gebouwd. Het geheel bestond uit een notariaat, een notarishuis en twee appartementen. In het notarishuis is nu het Ereconsulaat van Italië gevestigd.