Tagarchief: celestijnenklooster

Het celestijnenklooster in Heverlee

In juni 1521 werd in Heverlee in de buurt van het kasteel van Croÿ een werf geopend. Vijf jaar later kon in het koor boven het hoofdaltaar het jaartal 1526 geschilderd worden. Op vijf jaar tijd was hier een laatgotische kerk verrezen met de grootte van een stadskerk. Het zou de grafkerk van de familie de Croÿ worden en de celestijnen van het aanliggende klooster zouden zorgen voor de bediening van de kerk en het opdragen van de missen. De kerk werd toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap zoals bij het moederhuis in Parijs.

Met de stichting van een grafkerk en bijhorend klooster plaatste de familie van Croÿ zich volledig in de traditie van hun Bourgondische landsheren. De Bourgondische hertogen hadden hun mausoleum nabij Dijon in de kartuis van Champmol die daarvoor door Filips de Stoute is opgericht.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

eigen foto

Onze laatste Bourgondische prinses, Margaretha van Oostenrijk ligt begraven in de kloosterkerk van Brou, nabij Bourg-en-Bresse. Zij had dit klooster met grafkerk laten oprichten naar de wens van haar man, Filibert van Savoye en liet er verscheidene praalgraven voor vervaardigen, onder andere door haar hofbeeldhouwer Conrat Meit.

MINOLTA DIGITAL CAMERA

eigen foto

Willem van Croÿ had zelf de begraafplaats van Lodewijk van Orléans bezocht in het Celestijnenklooster in Parijs.

In september 1525 was de bouw van het convent zo ver gevorderd dat de kloosterlingen er hun intrek konden in nemen. De bouw van het klooster zou nog een tijd aanslepen. De pandgang kreeg een voorlopige houten zoldering en werd waarschijnlijk pas omstreeks 1540 overwelfd.

Rond 1600 trok Karel II van Croÿ zich het lot van de verwaarloosde priorij aan. Hij wordt daarom wel eens de tweede stichter van het convent genoemd.

Karel had grootse plannen. Je kan er nog een idee van krijgen op een vouwblad in het boek van Justus Lipsius, Lovanium, met een panorama van Heverlee. Je ziet er een genivelleerd landschap met kaarsrechte lijnen die loodrecht op elkaar staan in een orthogonaal raster.

Josse_van_der_Baren_-_Heverlea

(c) Wikipedia

De aanpassingen van het landschap heeft Karel voor een stuk kunnen realiseren. Om het terrein rond het kasteel te nivelleren liet hij de valleiwand van de Dijle afgraven. Zo kwam de Sint-Lambertuskerk (nu Sint-Lambertuskapel) op een geïsoleerde hoogte te liggen. Hij liet ook de dreef aanleggen (nu Kardinaal Mercierlaan, het voetbalstadion van OHL is ernaar genoemd) die het kasteel en de stad met elkaar verbinden, veertig voet breed (elf meter) en mille passus of duizend passen lang (één mijl of anderhalve kilometer.)

Sint-Lambertus

Waren enkele van de dromen van Karel en zijn omgeving uitgekomen, de toekomst van het klooster en de kerk zouden er gans anders uitgezien kunnen hebben. Zo droomde Karel van Croÿ van een college voor studenten, verbonden aan het klooster. Dit zou moeten komen hebben in een aanbouw aan de zuidkant met beneden een gehoorzaal en boven een bibliotheek. Het college is er nooit gekomen.

De toekomst van de kerk zou waarschijnlijk rooskleuriger geweest zijn, hadden de inwoners van Heverlee hun zin gekregen toen ze vroegen de Celestijnenkerk te mogen gebruiken als parochiekerk. In 1612 drongen ze hierop aan vanwege de bouwvallige situatie van de Sint-Lambertuskerk, “die welcke daegelijcx ruijneuse en caducq is wordende door het wegh bringhen van de omliggende berghen.” De kloosterkerk had alleen een toren moeten krijgen, met twee klokken en twee schellen. Karel was het plan niet ongenegen maar de verhuizing is nooit doorgegaan.

Aan het klooster werden herstellingswerken uitgevoerd: metselwerk, bepleistering van de binnenmuren en vernieuwing van het schrijnwerk buiten.

Voor de binneninrichting plande Karel ook een grondige vernieuwing. Van plint tot plafond moest er een volledig nieuwe verflaag komen, ontworpen volgens een vast schema: compartimenten in zwart en wit voor de zoldering, imitaties van diverse steensoorten voor de plinten en door zuilen van elkaar gescheiden medaillons op de wanden. De taferelen uit heiligenlevens en Bijbelverhalen zouden herhaald worden in de glasramen. De thematiek zou aangepast worden aan de functie van het vertrek. Het gastenverblijf had bij voorbeeld taferelen moeten krijgen uit de verhalen van Lazarus en van de Verloren Zoon. In de refter zou het leven van de Heilige Celestinus verbeeld worden.

Deze en andere plannen nam Karel van Croÿ mee in zijn graf. In 1612 stierf hij kinderloos. In zijn testament gaf hij de opdracht de Sint-Annakapel in de celestijnenkerk te versieren met de wapenschilden van alle heerlijkheden die in het bezit waren van de familie.

In zijn tombe was er al een plaats voorzien voor zijn jonge weduwe. Dorothea zou Karel met een halve eeuw overleven. Bovendien wou zij begraven worden op de plaats waar de priester de introïtus leest. Zij overleed in 1662 en reserveerde in haar testament een fatsoenlijk bedrag voor de stichting van een klooster voor vrouwelijke celestijnen in Nancy. In Heverlee liet ze naast geld voor missen en een grafplaat en naast giften voor de prior en enkele monniken een kleed na van rood fluweel doorregen met cantilledraad bezaaid met lovertjes voor een ornament en een ledikant met passement van gouddraad en een hemel als baldakijn, voor het Heilig Sacrament.

Het overlijden van Dorothea betekende ook het einde van het geslacht van Croÿ-Aarschot. Anna van Croÿ, zus van Karel en gehuwd met prins-graaf Karel van Arenberg, riep zichzelf uit tot hertogin van Aarschot.

Ook in de Celestijnenpriorij werd het geslacht de Croÿ afgelost door de Arenbergs maar dit veranderde weinig aan de situatie. Het bleef klachten regenen naar aanleiding van visitaties en de schadestaten en vertoogschriften bleven zich opstapelen in de archieven.

Prins-graaf Filips van Arenberg, die in 1644 tot hertog werd verheven, zou nog een barok epitaaf in de Celestijnenkerk krijgen maar de meeste Arenbergs zouden begraven worden in de crypte van het kapucijnenklooster in Edingen, dat in 1615 werd gesticht door Karel van Arenberg.

edingen_ferraris

(c) Wikipedia

De Arenbergs verkiezen de kapucijnen boven de celestijnen maar de Celestina bleef ook voor de Arenbergs haar functie van memoriaal behouden.

Celestijnen in Heverlee

Van kluizenaar tot paus

Stichter van de Celestijnen

Petrus Celestinus zou in 1215 geboren zijn in Sant’Angelo Limosano in de buurt van Isernia (Midden-Italië) als Pietro Angelerio. Hij verloor op jonge leeftijd zijn vader en trad op zeventienjarige in bij de benedictijnen in Faifoli in het Italiaanse bisdom Benevento. Pietro voelde zich niet echt thuis in het klooster. Hij voelde zich meer aangetrokken door het ascetisme en trok zich als kluizenaar terug in een grot in de bergstreek ten noorden van Napels. Johannes de Doper was zijn grote voorbeeld. Hij vastte alle dagen behalve de zondag, hij onderhield jaarlijks vier vastenperiodes waarvan hij er drie leefde op water en brood.

sulmona

(c) Wikipedia

In 1244 vestigde hij zich in een grot op de berg Monte Maiella in de Abruzzen. De eenzaamheid werd hem niet gegund; zijn grot werd een pleisterplaats voor gelijkgezinden die zijn levensstijl willen imiteren. In 1263 erkende paus Urbanus IV de orde en legt hen de regel van Benedictus op. Door hen in de benedictijnse traditie in te kapselen reageerde de paus op de toevloed van nieuwe ordes en vermeed hij dat de celestijnen een nieuwe bedelorde zouden stichten of aansluiting zouden zoeken bij de spiritualen, een radicale stroming binnen de franciscaanse beweging. In 1275 trok Petrus Celestinus te voet naar Lyon om er paus Gregorius te ontmoeten en de organisatie van de celestijnenorde definitief te regelen als een benedictijnse congregatie. De orde kende een explosieve groei, bestaande benedictijnse stichtingen sloten zich aan en nieuwe conventen werden opgericht. Rond 1280 waren er zesendertig huizen in elf bisdommen.

Paus Celestinus V

Na het overlijden van paus Nicolaas IV in april 1292 kwamen de kardinalen samen in Perugia om een opvolger te kiezen maar 15 maanden later waren ze er nog niet in geslaagd. Het conclaaf was verdeeld in twee blokken van zes kardinalen, de Orsini- en de Colonna-clan, die elkaar in evenwicht hielden en die beiden vasthielden aan hun kandidaat. Na een tussenkomst van Karel II van Anjou, koning van Napels verkozen de kardinalen unaniem de eenzame zonderling Petrus Celestinus als opvolger.

Celestinus_quintus

(c) Wikipedia

Drie eminente dignitarissen, vergezeld van een groot aantal monniken en lekenbroeders, klommen naar de berg waar de kluizenaar leefde om aan te kondigen dat hij door het Heilig College unaniem als paus verkozen was. Eerst dacht hij dat hij gek werd, sprong van achter de takken vandaan en vluchtte huilend het maquis in. Het werd een heus gevecht om hem te overmeesteren. Ze legden hem zeer voorzichtig uit welke diensten hij voor de kerk al bewezen had en spraken over een voorspelling die voor apocalyptische tijden een mysterieuze engelenpaus aankondigde. Heette hij niet Angelari? Overweldigd door deze argumenten liet Pietro zijn weerstand vallen en liet zich uit zijn arendsnest weghalen en naar de vallei voeren waar achter de angstige kardinalen en de ongeduldige koning van Napels duizenden nieuwsgierigen hem stonden op te wachten. De intocht van deze ruige kluizenaar was allesbehalve alledaags. Hij droeg een vieze monnikskap en zat schrijlings op een ezel die geleid werd door een koning en een jonge prins. Het vergde heel wat tijd om van de vuile grotbewoner een presentabele opvolger van Petrus te maken.

De totaal onervaren paus stond volledig onder controle van Karel van Anjou die hem allerlei hervormingen nuttig voor het koninkrijk van God maar vooral voor het koninkrijk van Napels, in het oor fluisterde. Twaalf nieuwe kardinalen werden benoemd, op een na Fransen en Napolitanen. Terwijl hij de zorg over het bestuur van de kerk afschoof op drie kardinalen trok Celestinus zich bij voorkeur terug in zijn cel, een natuurgetrouwe weergave van zijn grot in de bergen, in de kelder van het paleis van Karel II in Napels.

Celestinus V besefte snel dat hij ongeschikt was voor deze baan. De idee van abdicatie lijkt tegelijkertijd te zijn opgekomen bij de paus en de ongelukkige kardinalen. Over het einde van dit pausschap doet de volgende urban legend de ronde. Celestinus zou ’s nachts een goddelijke stem gehoord hebben die hem naar de bergen terugriep. Toen hij dat ging vertellen aan kardinaal Caetani, zou die zich net aan het afvragen geweest zijn of het gat in de zoldering wel groot genoeg was.

Op 13 december 1294 nam een paus voor de eerste maal in de geschiedenis vrijwillig afstand van zijn ambt. De tweede maal zit nog fris in ons geheugen. Op 28 februari 2013 volgde Joseph Ratzinger of paus Benedictus XVI het voorbeeld van Celestinus V.

Amper elf dagen later werd de naam van zijn opvolger bekendgemaakt: kardinaal Benedetto Gaetani werd paus Bonifatius VIII. Dit zou een krachtdadige maar ook een politiek gekleurd pontificaat worden.

Petrus Celestinus werd door zijn opvolger vastgehouden in het kasteel van Fumone. Bonifatius vreesde immers de manipulaties van Karel van Anjou. Petrus Celestinus slaagde er toch in te ontsnappen en naar zijn gemeenschap terug te keren. Bonifatius overtuigde de koning van Napels de ex-paus te arresteren. Celestinus had dit gevaar zien aankomen en was in de natuur gevlucht. Na een dooltocht van verscheidene weken bereikten hij en een metgezel de kust waar ze in een boot stapten die hen naar Dalmatië moest brengen. Maar de wind dreef hen terug naar het strand en Celestinus werd uitgeleverd aan Bonifatius, die hem opsloot in een kleine torenkamer. Daar stierf hij na negen maanden van vasten en bidden (19 mei 1296).

Celestinus V was de laatste paus met die naam. Dante plaatste hem in het voorportaal van de hel. De opvolger van Bonifatius VIII, Clemens V verklaarde Petrus Celestinus heilig (1313), op aandringen van Filips de Schone. Die had nog een eitje te pellen met Bonifatius VIII.

De Celestijnen

De orde der celestijnen, ook eremieten van Sint Damiaan of eremieten van Murrone genoemd, werd in 1254 gesticht door Pietro di Murrone, de latere paus Celestinus V. De celestijnen leefden volgens de regel van Benedictus met extra aandacht voor het stilzwijgen, de clausuur en het vasten.

Het centrum van de orde was de plaats waar ze ontstaan is, de abdij van de Heilige Geest in Murrono bij Sulmona in de Abruzzen. Voor de organisatie van de orde stond orde van Cluny model. Alle kloosters waren afhankelijk van de moederabdij. De verschillende stichtingen werden gegroepeerd in provinciën.

Celestijnen droegen een wit kleed met een zwart scapulier met kap. Het koorkleed bestond uit een zwarte pij met een zwarte kap. Lekenbroeders droegen een bruin habijt met op hun scapulier het symbool van de orde geborduurd. Dat symbool bestond uit een kruis met aan de voet een verstrengelde letter “S”.

habijt

(c) Wikipedia

In de bloeiperiode had de celestijnenorde honderdvijftig kloosters, vooral in Italië en Frankrijk. De priorij van Heverlee was de eerste en enige stichting van de orde in België. Na een periode van geleidelijk verval stierf de orde uit aan het begin van de negentiende eeuw.

Priorij van Heverlee

In 1522 komen de eerste celestijnen aan in Leuven, acht priesters en vier lekenbroeders afkomstig uit Metz in Lotharingen. De eerste jaren leefden ze in het kasteel van Croÿ in Heverlee. Maria van Hamal verbleef zo lang in het Hof van Chièvres, eigendom van de familie in de ’s Meiersstraat in Leuven. Dat lag naast het huis van paus Adrianus VI of Adriaan van Utrecht, tegenover de Pedagogie het Varken en het college van Standonck. In 1524 zou in het huis van Adriaan het Pauscollege geopend worden.

Op 27 september 1525 trokken twaalf religieuzen, tien priesters en twee oblaten, onder het zingen van litanieën naar het klooster en de kerk die zoals het moederhuis in Parijs toegewijd werden aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap. Dezelfde dag werd het stoffelijk overschot van de stichter overgebracht en bijgezet in het koor van de kerk.

Heverlee bleef de enige stichting van de celestijnen in de Nederlanden. Het had zoals de andere huizen van de orde het statuut van een priorij. De prior werd aangesteld door het kapittel van de Franse provincie van de celestijnen voor de duur van drie jaar. De eerste prior was Denis Lefevre.

In 1555 werd de priorij zoals de meeste Leuvense mannenkloosters geïncorporeerd in de universiteit. Zo werden ze onttrokken aan de lokale burgerlijke rechtspraak en konden ze genieten van de privileges van de universiteit. Ze kwamen zo wel onder toezicht van de universitaire rector en die is enkele malen moeten tussenkomen. In 1601 verzocht Karel van Croÿ de rector tussen te komen wanneer bleek dat het klooster juwelen en kerkschatten verkocht zou hebben.

Van in het begin kwam de priorij regelmatig in opspraak. De tucht verslapte zienderogen. Afgaande op de klachten die regelmatig binnenkwamen, werd het klooster een duiventil waar van de “stabilitas loci” en de “clausura” nog weinig overbleef.

In 1547 kloeg Filips II van Croÿ bij de provinciaal in Parijs: “que nos religieulx de Hevre recoivent indistinctement a toute heure et sans propos tant pardevant que par derriere tous allants et  venant mesmes les femmes qui y ont faict puis naguerres grande insolence.”

In 1567 stortte broeder S. Scohier zijn hart uit bij Filips III van Croÿ. Onderwerp van de klachten waren de houding en het gedrag van zijn prior die de statuten en de orderegel niet zou naleven en de liturgische diensten zou verwaarlozen. Ondertussen ging hij wel uit en inviteerde gasten uit de stad voor het diner en het souper, zelfs op vastendagen. Er was ook sprake van “ébriétés et conversations en diverse tavernes de Louvain.”

In de tweede helft van de zestiende eeuw leed de priorij van Heverlee zwaar onder de Godsdienstoorlogen. In 1566 werden ze gealarmeerd door geruchten over plunderende geuzen en vluchten naar hun refugehuis in de buurt van de Sint-Kwintenskerk van Leuven. De beeldenstormers lieten Leuven links liggen waardoor de meeste kerken en kloosters gespaard bleven. In 1578 vluchtten ze opnieuw naar de stad waar ze deze keer getroffen werden door de grote pestepidemie. In 1583 werd de kostbare inboedel grotendeels gespaard door de beeldenstormers die uit Brussel kwamen afgezakt. Religieuzen verkochten wel zelf kunstschatten om de financiële noden te lenigen. Het herstel in de zeventiende eeuw verliep zeer moeizaam. Dat blijkt onder andere uit de rapporten die opgesteld werden naar aanleiding van visitaties.

In 1602 liet de pauselijke nuntius een visitatie uitvoeren. Volgens het verslag was er van de orde en de tucht in dit ooit strenge huis niets overgebleven. Er werden plannen gemaakt om de celestijnen te vervangen door Engelse benedictijnen die er een college zouden kunnen inrichten voor de vorming van missionarissen in het Anglicaanse Engeland.

Volgens het verslag van de visitatie in 1618 leidden tien monniken in afwezigheid van de prior een volstrekt ongeregeld leven. Deze prior, Jan Kerremans was ook goederenbeheerder van de benedictinessen van Groot-Bijgaarden. Daar werd hij genoemd in hardnekkige geruchten over ongepaste omgang met de zusters. Ondanks bescherming van hogerhand werd hij in 1622 afgezet en opgesloten maar hij wist te ontsnappen en vluchtte naar Engeland. Johannes Drusius, abt van de abdij van het Park, herstelde de tucht. De hervorming kon onder controle van Franse priors een halve eeuw voortgezet worden.

In de achttiende eeuw waren er nieuwe klachten over gang van zaken bij de celestijnen in Heverlee maar meer nog in de Franse priorijen. De Commission des Réguliers, ingesteld door Lodewijk XVI, oordeelde dat de celestijnenorde volledig decadent geworden was. Alle Franse priorijen werden met instemming van de paus opgeheven tussen 1774 en 1789. De priorij in Heverlee werd door de Oostenrijkse keizer Jozef II opgeheven in 1783. De Italiaanse priorijen hadden rond 1600 een hervorming voorgesteld door kardinaal Bellarmino aanvaard maar toch werden de priorijen in het koninkrijk Napels in 1807 gesloten en in 1810 in de rest van Italië. Dit betekende het definitieve einde van de celestijnenorde. Een poging tot herstel in Frankrijk in de tweede helft van de negentiende eeuw leverde niets op.

Het testament van Willem van Croÿ

In oktober 1520 verliet Willem van Croÿ zijn kasteel in Heverlee. Niemand kon toen vermoeden dat het zijn laatste reis zou worden ook al had hij op 7 oktober zijn testament gemaakt. Daarin had hij zijn neef Filips universeel erfgenaam gemaakt en zijn vrouw Maria van Hamal levenslang vruchtgebruik op de erfgoederen gegeven.

Op 22 oktober woonde hij in Aken de kroningsplechtigheid van Keizer Karel bij waarna hij naar Worms vertrok om er de Rijksdag bij te wonen. Hij kwam er aan op onnozelekinderendag (28 december). De Rijksdag begon op 21 januari.

edict van Worms

(c) Wikipedia

Dit zou de belangrijkste Rijksdag in de geschiedenis worden. De gevolgen van het edict van Worms zijn nog steeds duidelijk zichtbaar in het huidige Europa. Toen werd Europa verdeeld in een protestants noorden en een katholiek zuiden.

In 1517 maakte Maarten Luther zijn Vijfennegentig Stellingen bekend. Hij voegde ze bij een brief aan aartsbisschop Albrecht van Mainz. Deze stellingen waren bedoeld als inleiding voor een theologisch debat. De stellingen, origineel geschreven in het Latijn zouden zeer snel vertaald en verspreid worden. In 1519 werden de stellingen de eerste maal veroordeeld door de theologische faculteiten van de universiteiten van Keulen en Leuven. Paus Leo X liet de stellingen onderzoeken door commissies. In 1520 vaardigde paus Leo X de bul “Exsurge domine” uit waarin Luther bedreigd werd met excommunicatie wanneer hij zijn stellingen niet terugnam. Wanneer Luther de ban verbrandde, volgde de excommunicatie, officieel gedecreteerd in de bul “Decet Romanum Pontificum” uitgevaardigd op 3 januari 1521. In april 1521 weigerde Luther nogmaals zijn stellingen terug te nemen en werd hij in het edict van Worms in de rijksban gedaan. Luther werd vogelvrij verklaard en de verbranding van zijn geschriften werd geboden.

exsurge domine

De dag nadat Luther in de ban was gedaan besloot keizer Karel een coalitie aan te gaan met paus Leo X tegen Frans I, koning van Frankrijk. Daarmee was de rol van Willem van Croÿ als adviseur van de keizer uitgespeeld.

Ook op familiaal vlak kreeg Willem van Croÿ klappen. Op 6 januari 1621 overleed zijn neef  en naamgenoot, de kardinaal van Toledo op drieëntwintigjarige leeftijd. Hij maakte in Worms deel uit van het keizerlijke gevolg. Na een dienst vol pracht en praal werd de kardinaal naar Aarschot overgebracht.

In mei 1521 werd Willem van Croÿ zelf ziek. Door koortsen bevangen werd hij naar de bisschoppelijke residentie in Worms overgebracht. Op 24 mei werd hij door de doctors opgegeven en in de nacht van 27 op 28 mei 1521 overleed hij. De rouwdienst in Worms werd bijgewoond door het keizerlijke hof au grand complet, keizer Karel inbegrepen. De eigenlijke teraardebestelling volgde veertien dagen later in Aarschot. Willem van Croÿ werd voorlopig begraven in het koor van de Onze-Lievevrouwekerk van Aarschot. Ook deze uitvaartdienst werd bijgewoond door de keizer die de overledene uitzonderlijk eerde.

Het uitzonderlijk eerbewijs van keizer Karel bij de uitvaart van Willem van Croÿ had misschien ook te maken met de geheime schenking van vijfhonderdduizend dukaten die Willem de keizer naliet. Verder liet Willem van Croÿ tienduizend dukaten na te verdelen onder het huispersoneel en tienduizend pond van veertig Vlaamse Groten “pour marier povres filles ou les mettre en cloistre”. Om zijn zielenrust te verzekeren moesten er binnen het jaar tienduizend missen gelezen worden. De belangrijkste stichting in het testament was wel de grafkerk met bijhorend convent. Daarin wou hij na de voltooiing bijgezet worden in een “Sépulture honorable”

De laatste wilsbeschikking werd opgetekend in Worms op 21 mei 1521. De eerste secretaris van de keizer, Johannes Hannart, deed dienst als notaris. Het testament dat eerder in Heverlee was opgemaakt bleef geheel van kracht, een groot deel van de laatste versie was gewijd aan de stichting, de bouw en de financiering van het convent, een priorij voor vierentwintig religieuzen van de celestijnenorde. Het klooster moest plaats bieden aan twaalf priesters, zes lekenbroeders en zes leken. Deze laatsten moesten gekozen worden uit de bejaarde onderdanen van het huis van Aarschot. De priesters moesten instaan voor de bediening van de kerk met het praalgraf van de schenker.

De stichting werd in 1522 officieel goedgekeurd door de keizer en de paus. Keizer Karel gaf zijn goedkeuring als hertog van Brabant en ook de paus was een goede bekende want ondertussen was Adriaan van Utrecht paus Adrianus VI geworden.

De financiering zou gebeuren via een jaarrente van 1200 gouden schilden (écu’s) of 1440 gulden afkomstig uit aan te kopen gronden of erfrechten. Dit geldt mocht net zo min als andere verworven goed afkomstig zijn uit het markgraafschap Aarschot.

De uitvoering van het testament werd toevertrouwd aan de weduwe, Maria van Hamal. Die heeft zich kordaat en met grote stiptheid van haar opdracht gekweten. Zij verwierf de nodige fondsen door de aankoop van gronden in de heerlijkheid Beveren in het Graafschap Vlaanderen. Toen het Waasland in 1530 en 1532 geteisterd werd door zware overstromingen, was Hamal verplicht vijfhonderd gulden extra jaarrente te zoeken. Die haalde zij uit ommeland van Diest en Zichem. Er was ook een jaarrente voorzien van tweehonderd rijksgulden voor de armen van de Heerlijkheid Heverlee. De celestijnen moesten deze zes maal per jaar voedselhulp of aalmoezen verstrekken. Tien jaar later was de markgravin bereid acht extra kloosterlingen te bekostigen. Daarvoor voorzag ze een rente van zesduizend dukaten.

glasraam-koppel

Victoria ans Albert museum. London

Maria van Hamal was ook buiten deze testamentaire opdracht gul: in Leuven stichtte ze nog een klooster voor annunciaten en in het Groot Begijnhof een convent voor dertien arme begijnen, nu gekend als het Huis van Chièvres en bekostigde ze een cel in de Kartuis.

Huis_van_chievres

De werkzaamheden aan de kerk en het klooster startten in juni 1521 en in september 1526 was de kerk voltooid. Aan het klooster zou nog een tijd worden voortgewerkt.

Het Sint-Annaretabel

In zaal 1 van het museum M wordt een hoge muur beheerst door veertien grote albasten panelen met taferelen gebeeldhouwd in hoogreliëf. Door hun omvang kan je ze moeilijk verborgen parels noemen maar ik betwijfel of velen weten waar dit vandaan komt en wat het voorstelt. Zowel het kunstwerk zelf als de context waarin we het moeten situeren, zijn bijzonder genoeg om even bij stil te staan.

Deze veertien panelen maakten deel uit van een retabel dat zich oorspronkelijk bevond in de kerk van de Celestijnenpriorij in Heverlee. In 1610 bestelt Karel II, hertog van Croÿ en Aarschot dit altaarstuk aan Robrecht Colijn de Nole, Meester-Beeldhouwer aan het hof van Albrecht en Isabella.

Zowel het materiaal als de periode waarin het tot stand kwam, zijn atypisch. Als we het over retabels hebben, denken we gemakkelijk aan houten kasten vol met kleine beeldjes in een decor dat doet denken aan de pracht van onze gotische kerken en stadhuizen. Het typische Brabantse retabel is van hout en geproduceerd in de vijftiende en zestiende eeuw. Dit retabel is in albast en gemaakt in de barokperiode. Robrecht Colijn de Nole komt uit een familie van beeldhouwers uit Kamerrijk. In 1590 vertrok hij met zijn broer Jan naar Antwerpen, waar ze een eigen beeldhouwersatelier hadden. In Antwerpen raakte Robrecht bevriend met belangrijke kunstenaars zoals Cornelis Floris III en Rubens. Hij overleed in 1636.

Willem van Croÿ werd in 1459 in Picardië geboren als telg uit een geslacht dat sinds verschillende generaties in dienst stond van de hertogen van Bourgondië. In 1488 huwt hij met Maria van Hamale, weduwe van Adolf de la Marck. Willem van Croy ontpopt zich tot één van de belangrijkste politieke figuren in de Nederlanden. In 1506 wordt hij aangesteld als regent over de Habsburgse Nederlanden tijdens de afwezigheid van Filips de Schone en in 1509 wordt hij uitgekozen als opvoeder en gouverneur van de latere Keizer Karel. Tijdens zijn verblijf in Italië, waar hij aan de zijde van de Franse koning strijdt voor de herovering van Napels, komt hij in contact met de renaissance. Bij zijn terugkeer brengt hij talrijke kunstwerken, meubels en handschriften mee en de volgende jaren laat hij de primitieve burcht ombouwen tot een prachtig renaissancekasteel. In 1521 vertrekt hij met keizer Karel naar Worms voor de Rijksdag. Tijdens zijn verblijf wordt hij ernstig ziek en op 21 mei 1521 laat hij zijn laatste wilsbeschikking vastleggen ter aanvulling van het testament dat hij kort vóór zijn vertrek had opgesteld. Hij overlijdt op 27 mei 1521. Na een plechtige dienst in Worms wordt hij overgebracht naar Aarschot waar hij wordt bijgezet in de Onze-Lieve-Vrouwekerk.

In zijn laatste wilsbeschikking van 21 mei 1521 gaf Willem van Croy zijn echtgenote de opdracht een celestijnenklooster te stichten. De kerk van het klooster zou dienst doen als grafkerk van de familie van Croÿ. Het was een monumentale driebeukige kerk met een vijfzijdige koorafsluiting. Ze was ongeveer 72 m lang en ongeveer 24,5 m breed. De kerk zelf was opgetrokken in gotische stijl maar in het interieur was de renaissance duidelijk aanwezig waarbij vooral de werken van Jan Mone moeten opgevallen zijn. Jan Mone ontwierp het albasten hoofdaltaar met retabel, het praalgraf van Willem van Croÿ en Maria van Hamal en het wandgraf van Kardinaal Willem van Croÿ. Jan Mone was in Spanje in contact gekomen met de renaissance en brengt deze nieuwe stijl over naar het noorden. Zo werd hij de belangrijkste vertegenwoordiger van de ontluikende renaissance in de Nederlanden.

Het werk van Jan Mone ging grotendeels verloren. In 1791 werd de kerk getroffen door een blikseminslag. Tijdens de Franse bezetting doet ze dienst als paardenstal, hospitaal en opslagplaats, en in 1796 wordt ze geplunderd door de troepen van “Rosse Max”. Ze wordt uiteindelijk volledig afgebroken tijdens de “verbouwingswerken” in opdracht van de hertog van Arenberg. Na de plundering in 1796 werden een aantal geredde stukken in albast uit de kerk overgebracht naar de oude dekenij van het stadhuis. In 1854 vormden de 14 panelen die we nu kunnen bewonderen, mee de basis tot de oprichting van een stedelijk museum.

Oorspronkelijk stond het retabel in de Sint-Annakapel van het Celestijnenklooster. Het is gewijd aan Anna, de moeder van Maria en de grootmoeder van Christus. . De heilige Anna komt niet voor in de Bijbel, maar in apocriefe teksten wordt hoe Anna op hoge leeftijd toch nog een kind krijgt met haar echtgenoot Joachim. Anna komt op de veertien panelen zelf maar één keer voor, in het tafereel van de geboorte van Maria.

De veertien panelen tonen de volgende taferelen:

  • Geboorte van Maria
  • Annunciatie (Aankondiging van de geboorte van Christus aan Maria)
  • Geboorte van Jezus
  • Aanbidding der wijzen
  • Vlucht naar Egypte
  • Voetwassing
  • Jezus in het hof van olijven
  • De geseling van Christus
  • Ecce Homo
  • De kruisdraging
  • De kruisiging
  • De graflegging
  • Hemelvaart van Christus
  • Hemelvaart van Maria

Op de website van Lukas vzw (http://www.lukasweb.be/nl) kan je afbeeldingen van de veertien panelen downloaden. Deze downloads zijn gratis als ze gebruikt worden voor educatieve doeleinden.

Bronnen: